De bouw stoot drie keer meer uit dan we denken
Tekst: Jan Willem van de Groep
LCA is de blinde vlek van de bouw
In de ‘reguliere’ milieuprestatieberekeningen kijken we naar de uitstoot van de productieprocessen en de bouwplaats: het energieverbruik van de cementoven, de staalfabriek, de glasindustrie, het transport en de machines op de bouwplaats. Die benadering lijkt volledig, maar is dat niet.
De emissies die nodig zijn om die productie überhaupt mogelijk te maken, blijven buiten beeld. De CO₂ die vrijkomt bij het bouwen van fabrieken, productie van vrachtwagens en kranen én bij de aanleg van wegen, telt in de huidige berekeningen niet mee. Het gevolg is een structurele onderschatting van de klimaatimpact. Ligt volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) de uitstoot van de bouw rond de elf à dertien procent van het wereldtotaal, Bauhaus Earth laat een ander beeld zien.
In een recente publicatie in Nature Communications Earth & Environment (Li et al., 2025) wordt de bouw, als economische keten, verantwoordelijk gehouden voor 33 procent van de mondiale CO₂-uitstoot. Dat onderzoek maakt gebruik van een multiregionale input–outputanalyse (EE-MRIO), een methode die wereldwijd wordt toegepast om indirecte emissies over sectoren heen te herleiden. In tegenstelling tot traditionele LCA’s, die alleen directe procesemissies tellen, brengt deze methode ook de uitstoot in beeld van toeleverende industrieën: de staalfabriek die de kraan bouwt, de scheepswerf die de ertsen vervoert, de energiecentrale die de cementoven voedt. De methode is wetenschappelijk gevalideerd en wordt internationaal gezien als de meest betrouwbare manier om de volledige uitstoot van sectoren in kaart te brengen.
Dat verschil vertegenwoordigt een wereldeconomie aan verborgen emissies. Europa, en dus ook Nederland, scoort iets beter met 23 procent, maar ook dat ligt nog ver boven wat we de sector nu toerekenen.
Andere werkelijkheid, nieuw beleid
Dit inzicht is meer dan een cijferdiscussie maar verandert mentaal de opgave waar we als sector voor staan. Als we erkennen dat de bouwketen zelf een van de grootste veroorzakers van klimaatverandering is, dan hoort de sector niet alleen reductiedoelen te volgen maar ook negatieve emissies te leveren. Wie het bouwbudget van het 1,5 °C-scenario naast deze nieuwe cijfers legt, ziet namelijk hoe klein de resterende ruimte is. Zonder koerswijziging verbruikt de wereldwijde bouwsector, waar wij simpelweg onderdeel van zijn, het nog beschikbare CO₂-budget ruim vóór 2050.
Een te smalle blik op LCA’s maakt ons klimaatbeleid blind voor de echte impact van de bouw
Van probleem naar oplossing
De omslag die nodig is begint bij de manier waarop we materialen kiezen en onze bouwketens organiseren. Circulair hergebruik, secundaire grondstoffen en biobased materialen zijn geen niche voor duurzame bouwers, maar het fundament van een klimaatstrategie. Alleen via hergebruik, materiaalbesparing, koolstofarme productie en biogene koolstofopslag kan de bouw daadwerkelijk klimaatpositief worden.
Toch moeten we nuchter blijven over de bijdrage van hergebruik. In Nederland wordt bovendien jaarlijks ongeveer acht keer zo veel gebouwd als er wordt gesloopt. Die verhouding betekent dat de hoeveelheid vrijkomend materiaal uit sloop simpelweg te klein is om de vraag naar nieuwe bouwmaterialen te voeden. Hergebruik kan in zo’n context nooit meer zijn dan een correctie op de marge. Het is waardevol, maar het verandert het systeem niet.
Zolang de bouwproductie groter blijft dan de sloopproductie, wekt recycling de illusie dat we circulair bouwen, terwijl de totale materiaalvraag en daarmee de uitstoot blijft stijgen. De meeste circulaire successen zijn ook nog steeds een bijproduct van groei: we slopen om te kunnen nieuwbouwen, maar dan meer woningen en meer vierkante meters, en noemen dat circulariteit, omdat de vrijgekomen materialen opnieuw worden ingezet. Dat levert waardevolle besparingen op, maar verandert het systeem niet. Zolang de totale bouwvoorraad blijft groeien, is hergebruik vooral een efficiëntere vorm van verspilling.
Er is ook een oplossing die tot een systeemverandering leidt. Daarvoor moet in ieder geval het industriebeleid op de kop: van volumegericht naar emissiegericht, met veel meer nadruk op het afdwingen van de circulaire principes van hernieuwbaarheid, via een wettelijke circulariteitsnorm.
Uit recente berekeningen rondom de nieuwbouw van een biobased productiefabriek blijkt dat Nederland, bij volledige inzet van houtbouw en vezelgewassen, een jaarlijkse klimaatwinst van ruim negen megaton CO₂ kan realiseren (LCA-benadering), bijna 40% van de totale uitstoot van de bouw (uitgaande van de eerder genoemde 23%). Daarvoor is geen nieuwe technologie nodig, maar een andere manier van bouwen en waarderen. Biobased bouwen kan structureel een kwart van de klimaatopgave in de bouwsector dekken.


Doorschuiven of aanpakken?
Daarmee zijn we er echter nog niet. Uit nieuw onderzoek van De Nederlandsche Bank (Competitiveness of the Dutch energy intensive industry: energy prices, grid costs and ETS, 2025) blijkt dat stijgende energie- en netkosten de productie van conventionele materialen zwaar raken, terwijl het Europese emissiehandelssysteem nog steeds grote delen van hun uitstoot gratis laat lopen.
Zolang de CO₂-prijs te laag blijft en de fossiele productie grotendeels buiten schot blijft, schuiven we het probleem alleen maar door. De Nederlandsche Bank (DNB) pleit daarom voor een industriebeleid dat niet langer gericht is op behoud, maar op gerichte afbouw en vervanging, door klimaatpositieve productie. Alleen dan kan de transitie van de bouw geloofwaardig worden ondersteund door de industrie die haar materialen levert. Ook bij conventionele materialen liggen daarvoor kansen. Kijk maar naar de manier waarop partijen als Voorbij beton en VBI bezig zijn om de footprint van betonmengsels omlaag te krijgen.
Van meten naar sturen
Die omslag vraagt ook om een nieuw perspectief op actieve sturing op de bouwemissies. De huidige Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) kijkt nog altijd naar een smalle keten: vooral productie en energiegebruik binnen de bouwplaatsgrenzen. Wat buiten die reikwijdte valt, telt eenvoudigweg niet mee.
De nieuwe Europese norm voor Whole Life Cycle Global Warming Potential (WLC-GWP) kan dat fundamenteel veranderen. Deze norm berekent de totale uitstoot over de hele levenscyclus van een gebouw, van materiaalwinning tot hergebruik, en koppelt die rechtstreeks aan de klimaatdoelen voor 2030, 2040 en 2050. Vanaf 1 januari 2028 geldt de verplichting voor nieuwe gebouwen met een vloeroppervlak van meer dan 1.000 vierkante meter om een WLC-GWP berekening te maken. Deze verplichting geldt voor alle nieuwe gebouwen vanaf 1 januari 2030.
Binnen de Europese context is de WLC-GWP geen milieuregistratie, maar een klimaatinstrument. Het gaat om emissies in het heden en tijdens gebruik (vooral energie), niet om beloofde winsten in een verre toekomst. Juist daarom wordt het meerekenen van biogene CO₂-opslag in materialen onontkoombaar. Zonder dat inzicht blijven we sturen op slechts een fractie van de werkelijke impact.
Frankrijk toont aan dat CO₂-normen werken als ze hard, dwingend en opbouwend zijn. Met RE2020 voerde het land in 2022 een stapsgewijze grenswaarde in voor materiaalgebonden emissies per vierkante meter. Daardoor is houtbouw daar in rap tempo opgeschaald, niet als ideaal maar als noodzaak. Frankrijk laat zien wat Nederland tot nu toe vermijdt: echte sturing op materiaalkeuze.
Een bredere lens en een breder mandaat
De les is eenvoudig maar fundamenteel. Zolang de overheid stuurt op LCA’s die vooral energiegebruik en productie binnen de smalle keten meten, kan de bouw nooit eerlijk bijdragen aan de klimaatdoelen. We blijven emissies verplaatsen in plaats van verminderen. Rekenmethoden als de MPG bieden inzicht, maar geen richting. Zolang vrijwel alle nieuwbouw automatisch aan de MPG-eis voldoet, is het geen norm maar een rapportageplicht. Dat geldt evenzogoed voor de nog in te voeren WLC-GWP. Pas als normwaarden bindend worden verlaagd, en gekoppeld aan concrete materiaalkeuzes, verandert het gedrag in de sector echt.
Vrijblijvende afspraken en sectorconvenanten missen effect zolang ze niet wettelijk worden afgedwongen. Het Betonakkoord beloofde in 2020 al 100% gerecycled beton, maar de doelstelling werd niet gehaald en zonder gevolgen verlengd. Ook het Bouwmaterialenakkoord laat zien waar het wringt. Dertien materiaalketens presenteren plannen, maar de meeste zitten nog in de fase van verkenning en inventarisatie. De echte belemmeringen, normering, regelgeving, gebrek aan opdrachtgeverschap, worden wel genoemd, maar niet doorbroken. Zonder kader, prioritering of sturingsinstrument dreigt het akkoord vooral een catalogus van obstakels te blijven, geen route naar reductie. Dat laat zien dat de circulaire transitie niet moet drijven op goede bedoelingen, maar op harde grenzen en systeemdruk.
Conclusie
Wie klimaatbeleid serieus neemt, moet de hele keten zien, van cementoven tot vrachtwagen en van fabriekshal tot gevelplaat. Alleen dan wordt bouwen niet langer het probleem, maar een deel van de oplossing. Wat dan werkt, weten we al: een harde norm die geleidelijk strenger wordt, ondersteund door publiek opdrachtgeverschap dat slimme, circulaire materialen uitvraagt. Frankrijk, Finland en Canada tonen aan dat beleid pas effect heeft als alle knoppen tegelijk worden gebruikt. Alles daaronder is bijsturen in de marge.