100 Months to Change: In gesprek met Martine de Vaan
Op 1 september 2021 startte een collectief van klimaatpioniers aan het wereldwijde programma ‘100 Months to Change’. De Nederlandse vertegenwoordiging bestaat uit een dreamteam, waarvan Yvette Watson deel uitmaakt. Zij daagde Martine de Vaan, innovatiemanager van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) uit en vroeg hoe zij aankijkt tegen de ontwikkeling die het RVB moet doormaken om de doelen te halen. De Vaan nam het stokje over en nu is het haar beurt om aan de tand gevoeld te worden: waarom moeten we drastisch veranderen, hoe gaat zij daaraan bijdragen en wie wil ze uitdagen?
We moeten het roer omgooien en binnen 100 maanden drastische veranderingen doorvoeren. Waarom is dat voor jou belangrijk?
De klimaatcrisis is nauwelijks te overdrijven. Het is urgent en de westerse wereld heeft een grote verantwoordelijkheid. Nederland heeft gelukkig gepleit voor hogere ambities voor Europa. ‘Fit for 55’ betekent dat we sneller de uitstoot van broeikasgassen moeten reduceren: in 2030 met 55% omlaag. En er komen ongetwijfeld nog vaker aanscherpingen. In het recente regeerakkoord is al een ambitie van 60% reductie opgenomen.
In de jaren negentig studeerde ik milieuhygiëne in Wageningen. Alle problemen waren toen al bekend en voorzien. Het is sneller gegaan dan we toen dachten, maar dan helaas de verkeerde kant op. Klimaatverandering, de stikstofproblemen, het verlies van biodiversiteit. Het is pijnlijk dat het niet gelukt is om eerder in te grijpen. Een geleidelijke overgang gaat niet meer, het moet drastisch anders, sneller, maar dan nu de góede kant op. Gelukkig zijn veel mensen hiervan overtuigd en is er veel meer massa nu.
Als we dingen slimmer willen doen, waarmee moeten we als bouw- en vastgoedsector dan morgen stoppen en starten?
We moeten stoppen met optimaliseren van steeds één aspect van duurzaamheid en ook stoppen met te veel heil verwachten van technologie. Het rebound effect ligt altijd op de loer, dus het effect dat nieuwe technologie minder bijdraagt aan verduurzaming dan op het eerste gezicht wordt verwacht door een verandering van gedrag of een andere onbedoelde factor. Bijvoorbeeld dat we meer verlichting gaan gebruiken omdat ledlampen toch zuinig zijn, of dat studenten stoppen met fietsen omdat ze een OV-kaart hebben. Technologie kan zeker bijdragen aan verduurzaming, maar we moeten bedacht zijn op dit soort mechanismen.
Verder noemde Yvette Watson al dat we tegelijkertijd moeten werken aan alle aspecten van duurzaamheid, de energietransitie, slim omgaan met materialen, klimaatadaptatie, natuurinclusief bouwen en ook de sociale kant. Dat ben ik helemaal met haar eens. Het is de kunst van én-én. Dat is geen ambities stapelen, maar juist heel efficiënt werken. In één keer goed scheelt een hoop tijd en frustratie. Het zou helpen om voor de investeringsbeslissingen bij renovatie en nieuwbouw een soort bijsluiter te maken van het beoogd gebruik. Dat je de bijeffecten tastbaar maakt en ruimtelijk visualiseert: hoeveel grondstoffen, windmolens, hectares zonnepanelen, infrastructuur en verkeersbewegingen zijn nodig?
Verder moeten we elkaar veel meer helpen door te vertellen hoe energiezuinige of energieneutrale panden in de praktijk daadwerkelijk functioneren. Zo was het een paar jaar geleden, in de samenwerking aan het programma Kantoor vol Energie, echt lastig om informatie boven tafel te krijgen over de daadwerkelijke prestaties van voorbeeldkantoren.
Mede vanwege contractuele afspraken is de transparantie niet altijd groot. Terwijl we juist zo veel daarvan zouden kunnen leren. En nu zie je eigenlijk nog steeds dat termen zoals energieneutraliteit slordig worden gebruikt. Als niet duidelijk is of je bijvoorbeeld de energie voor gebruikersapparatuur meeneemt, weet je dus zelf niet eens welk doel je nastreeft. De daadwerkelijke energieprestatie in de gebruiksfase zie ik sowieso als een heel belangrijke om op te sturen.
Hoe zie jij de rol van innovatie bij versnelling? Hoe gaat jouw organisatie stappen zetten?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet in op innovatie vanuit de overtuiging dat het noodzakelijk is om ons werk te kunnen blijven doen. We werken aan de vijf innovatieopgaven uit onze InnovatieAgenda: productieve werkomgeving, verduurzaming, digitale transformatie, samenwerken met de markt en gebiedssamenwerking.
We hebben een grote, uiteenlopende vastgoedportefeuille en iedere portefeuille kent een eigen aanpak. Samenwerking is in alle gevallen noodzakelijk, de opgaven zijn simpelweg te groot voor slechts enkele spelers en het gaat om systeemverandering. Ook in het denken over de toekomst van werk moeten we naar het hele systeem kijken. Oftewel: samenwerking gaat op verschillende manieren.
Een mooi voorbeeld vind ik de biobased binnenwanden. Dat lijkt klein, maar het totale volume voor de portefeuille is groot. Collega’s deden samen met gebruikers een pilot en maakten afspraken over de aanpak, omdat je bij nieuwe materialen niet weet of de geluiddichtheid voldoende is. Er wordt veel afgegeven op 'enkele' pilots, de one offs. Een pilot die echter is uitgevoerd door de eigen organisatie, in de eigen portefeuille, en met de opdrachtgevers samen, maakt opschaling daarna makkelijker. De slag die we moeten maken is die van opschaling, maar pilots zijn nog steeds belangrijk.
We werken samen met de Bouwcampus aan de toepassing van hout in de hoogbouw. Deze aanpak is een goed voorbeeld van innoveren vanaf het begin vanuit de gedachte dat je wilt opschalen. Het aandeel van hout in constructies is nu nog minimaal, terwijl het een oeroud bouwproduct is en gewoon groeit in de bossen van Europa. Het neemt CO2 op, is goed te prefabriceren en licht van gewicht.
Het RVB is ook partner in de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. En zo zijn er meer voorbeelden. EnergieRijk Den Haag is een voorbeeld van gebiedssamenwerking, in dit geval gebiedsgericht werken aan de energietransitie. Voor de portefeuille van de overheden in Den Haag zetten we in op klimaatneutraal in 2040. Soms pakken we de rol van launching customer. Actueel is de emissiearme bouwplaats, bijvoorbeeld door inzet van elektrisch bouwmaterieel, maar ook door trainingen en zuinig gebruik van het materieel. En ik ga de uitdaging van Yvette Watson aan en met collega’s een pand uitzoeken om onderzoek te doen naar het Earth, Wind & Fire-concept.
De lessen die we leren moeten landen in de hele portefeuille, zo werken collega’s nu aan de Routekaart 2.0, waarin de vier duurzaamheidsthema’s een plek krijgen.
De R van Refuse
Wat mij de laatste tijd bezighoudt is de relatie tussen kantoren, mobiliteit en woningen. Voor deze onderwerpen lopen aparte programma’s, maar we weten ook dat je dit niet los van elkaar kunt zien. Sterker nog, verduurzaming hangt samen met mobiliteit en zelfs met hoe onze gebruikers hun kantoorwerk gaan organiseren. Waarbij het nog de vraag is of vaker thuis werken per definitie duurzamer is, iets wat wel vaak wordt aangenomen.
Een interessante gedachte in dat kader is gebouwen delen. De pieken in de kantoren worden echt een groot vraagstuk. Ook als je als individu maximaal flexibel wilt zijn, kom je er bijna niet onderuit om op dinsdag en donderdag naar kantoor te komen vanwege al langer ingesleten patronen. En op woensdag en vrijdag ben je vrij of werk je thuis. Probeer maar eens een vaste vrije dag op dinsdag te plannen, daar maak je geen vrienden mee. Als die pieken verder versterkt worden, staan gebouwen een groot deel van de tijd leeg. De eerste R is de R van Refuse, zorgen dat je het gebouw niet nodig hebt. Dat kan via spreiding van kantoorgebruik over de week. Dit klinkt als een uitdaging, vind je niet?
Wie wil jij uitdagen om te veranderen of versnellen en op welke manier?
Dat is Hugo Houppermans, de directeur van Anders Reizen. Hugo is pionier op het vlak van anders reizen, maar ook anders werken. We moeten voorkomen dat thuiswerken leidt tot een behoefte aan grotere woningen en meer reiskilometers, omdat werknemers verder van het werk gaan wonen. De hoeveelheid woonoppervlak per persoon is de afgelopen decennia steeds maar gestegen. Het delen van kantoorruimte kan eraan bijdragen dit te voorkomen. Maak het bijvoorbeeld mogelijk dat werknemers een of twee dagen per week in hun woonplaats naar een ‘bevriend’ kantoor gaan om te werken. Dat klinkt makkelijker dan het is. Ik weet dat Hugo daarmee bezig is, maar ik wil hem uitdagen om het delen van kantoren écht voor elkaar te krijgen.