Circulair meestribbelen
Hoe circulair bouwen kan bijdragen aan ongewenste CO2-emissies…
…en wat we daaraan kunnen doen.
meestribbelaar (de; v(m); meervoud: meestribbelaars) persoon (of instelling) die bij monde zegt maatschappelijk waardevolle doelen na te streven, dat ogenschijnlijk ook doet, maar (on)bewust het tegengestelde belang dient en daar ook naar handelt.
Jan Willem van de Groep, de schrijver van deze expertvisie
In deze blog leg ik uit waarom meestribbelen een problematische houding is om de doelen van Parijs te halen (opwarming onder 1,5 graden houden). Ik leg ook uit dat meestribbelaars een verkeerde tactiek kiezen. Doordat ze binnen hun eigen bubbel de bevestiging van hun gelijk zoeken, verliezen ze het zicht op doelen die door toenemende maatschappelijke druk tot onmiskenbare disruptie leiden. Alhoewel ik in dit artikel een beetje de tegenstelling opzoek, is dat niet het doel. Ook de gevestigde industrie moet grote stappen maken. Doe dat dan samen met de aanjagers van biobased bouwen en de toenemende urban mining initiatieven. Daarmee is je bestaansrecht ook in de toekomst verzekerd.
Het recht op stribbelen
De meestribbelaars zijn gevestigde partijen die kampen met grote financiële belangen. Het zijn leveranciers van materialen en producten die worden gemaakt in fabrieken, die lastig zijn te verduurzamen. Het is logisch en begrijpelijk dat dit soort partijen in allerhande gremia proberen hun stem te laten horen en daarbij alles uit de kast halen om door de markt geïnitieerde normen zo gunstig mogelijk hun kant op te laten vallen. Die ruimte wordt, vanuit de manier waarop de overheid bouwregulering heeft vormgegeven, nu eenmaal geboden.
De vraag is echter of het verstandig is om samen met de kalkoen het kerstmenu samen te stellen. We moeten immers meters maken. Er zijn gelukkig ook fantastische voorbeelden van fabrikanten van emissierijke materialen/producten die er bewust voor kiezen om geen meestribbelaar te zijn. Denk daarbij aan een partij als Voorbij Beton die het voor elkaar kreeg om 44 procent CO2-emissie reductie te halen op de productie van prefab betonelementen (dat is ver voorbij het doel dat de sector heeft gesteld in het Betonakkoord). Het is echter de vraag of met ‘beter’ of zelfs ‘aanzienlijk beter’ de doelen van 2030 en 2050 kunnen worden gehaald.
Welke probleem moeten we oplossen
Het wereldwijde CO2-budget om onder de 1,5 graden Celcius verhoging te blijven, bedraagt volgens het IPCC 420 Gton (bron). De makkelijkste manier om die door te zetten naar Nederland is uitgaan van het inwonertal met een bepaalde verhoudingscorrectie ten opzichte van de huidige emissie. PBL heeft dat gedaan met een omrekenfactor van 0,21% maal 1,5 (bron). Het Nederlandse budget tot 2050 komt daarmee op 1.323 Mton. De bouwsector neemt voor het produceren van grondstoffen, materialen, producten en gebouwen ongeveer 11 procent voor haar rekening (bron). Dat betekent dus 145,5 Mt. Verdeeld over 29 jaar zou dat anno 2021 resulteren in een jaarbudget van ca. 10 Mton lineair, aflopend naar 0 in 2050. De bouwsector heeft nu een jaarlijkse uitstoot van 20,2 Mton CO2 (bron; dichtbij de uitstoot ten gevolge van de warmtevraag in de gebouwde omgeving), die in 2050 op 0 moet uitkomen. We zitten dus op dit moment een factor 2 te hoog ten aanzien van het beschikbare budget. De consequentie daarvan wordt duidelijk in bovenstaand plaatje. Om in 2050 op 0 uit te kunnen komen, moet er vooral de eerste 10 jaar een forse slag gemaakt worden. Anders wordt het onmogelijk om binnen het beschikbare budget te komen. Het is een wiskundige formule met heel weinig ruimte. Dat geldt overigens voor de complete klimaatopgave en is de reden waarom de doelen van 2030 steeds naar boven worden bijgesteld.
'' De conclusie is dus dat we binnen 10 jaar de CO2-emissie in de bouw met 75% moeten hebben teruggedrongen!'
A. De productie van traditionele materialen
Op dit niveau moet in beginsel de grootste slag geslagen worden, maar zit tegelijkertijd ook het grootste obstakel. Het plaatje hierboven schetst een beeld waarbij eigenlijk de traditionele producenten van bouwproducten geen bestaansrecht meer hebben binnen hun normale bedrijfsvoering. Energie-intensieve bedrijven moeten zijn overgeschakeld op duurzame energie, op andere minder energie-intensieve basisproducten of op afvang en opslag van CO2 die tijdens de productie vrijkomt. De doelen van de meeste branches staan op 30 procent reductie per 2030.
B. Urban Mining
Door optimaal gebruik te maken van grondstoffen, materialen en componenten die zijn opgeslagen in bestaande, te slopen bouwwerken, is er een verbetering in CO2-impact haalbaar. Studies van New Horizon (Urban Mining) laten zien dat een reductie van 20 tot 40 procent in CO2-impact mogelijk is bij optimaal hergebruik van bestaande materialen. Onder Urban Mining versta ik in dit geval ook het hergebruik en ombouwen van complete bouwwerken. Het meest duurzame gebouw is immers het niet gebouwde gebouw.
C. Biobased bouwen
Door te bouwen met biobased grondstoffen kan de CO2-impact van de bouw significant verlaagd worden (NIBE 2019 i.o. RVO). Genoemd onderzoek laat zien dat, als de woningbouw geheel zou overstappen op biobased bouwmaterialen, de CO2-impact van de woningbouw en utiliteitsbouw met 3,5 Mton per jaar daalt. Geëxtrapoleerd naar een combinatie van woningbouw, utiliteitsbouw en infra loopt dat op naar 5,0 Mton per jaar. Dat betekent een CO2-impact van circa 25 procent op het carbon budget van de bouw. Dit gaat dan om verdringing van traditionele materialen. De impact van Carbon Storage voegt daar nog een keer zo’n 3,5 Mton aan toe.
Let op, deze tabel kan niet opgeteld worden. Biobased en Urban Mining verdringen traditionele materialen en de combinatie van Urban Mining en biobased telt nog niet op naar 20,2 Mton. Dat zegt iets over de urgentie en het zegt dat we het niet oplossen met louter een focus op materialen. Ook de bouwpraktijk staat ter discussie: productieprocessen, bouwmethoden, stadsplanning, ontwerp uitgangspunten, kwaliteitspercepties, etc., etc.
Welk probleem hebben we over 75 jaar
Er is een manier gevonden om heel duurzaam over te komen. Je neemt de levensduur van een gebouw, rekent de milieu-impact uit, smeert die uit over de levensduur, bedenkt een mooi hergebruikconcept na die levensduur, et voila! De duurzaamheidsclaims vliegen je vervolgens om de oren met termen als terugneembaarheid (wie kan die pretenties over 75 jaar waarmaken?), losmaakbaarheid, modulebouw, IFD, etc. Het is zelfs gelukt om die werkwijze in een Europese norm (EN-15804) te krijgen.
Een norm die door de overheid wordt gebruikt als basis voor milieuwetgeving in de bouw (de MPG/MKI). Daarmee kan een betonnen gebouw beter uit een milieuberekening komen dan een gelijkwaardig alternatief van biobased materialen.
Dat we nú een probleem hebben om op te lossen, wordt op die manier volledig miskend. De CO2-emissies van vandaag de dag worden zonder al teveel scrupules onder het vloerkleed geveegd. Daar komt bij dat biobased materialen binnen die instrumenten niet de waardering krijgt die het verdient: negatieve emissie. Uiteraard mag een opdrachtgever best kwalitatieve eisen stellen aan problemen die zich wellicht in de toekomst voordoen, maar houd die buiten het wettelijk kader. Mensen die claimen dat hout na 75 jaar weer als brandstof de oven in gaat en dat daarom de negatieve emissie niet meegerekend mag worden, redeneren vanuit de huidige tijdgeest.
Het is verre van aannemelijk dat de beleidsmakers van 2095 die nu nog geboren moeten worden het toestaan dat er ook nog maar één gram CO2 de atmosfeer in komt door verbranding. Na 2050 zullen er volop technieken beschikbaar zijn om dat te voorkomen. Het is zelfs aannemelijker dat de bouwstenen vezels, cellulose en lignine de basisingrediënten worden voor alle industrieën in 2095. De contouren van die beweging zijn nu al zichtbaar. We schuiven dus niks weg, maar leveren makkelijk winbare grondstoffen aan de toekomst. De keuze om die emissie nu mee te rekenen in de sommen is daarom ook veel meer een politiek issue dan eentje die ingevuld moet worden door commissies in de achterkamers van Europese en nationale norminstellingen.
Meestribbelaars: belangrijke gesprekspartners
Regulering van de bouwpraktijk ligt in sterke mate bij de markt zelf. Er is een veelheid aan bedrijven, brancheorganisaties en koepels die op allerlei plekken meepraten over beleid, regelgeving en normeringen. Vaak aangevuld met wetenschappers en specialisten met ieder hun eigen stokpaardjes en theorieën. Koplopers die vragen om andere condities, die nodig zijn voor opschaling, krijgen vaak nul op hun rekest omdat de overheid beducht is voor de enorme lobbymacht van de bouwsector. Door voormalig minister voor Wonen Blok wel eens ‘de hysterische bouwlobby’ genoemd. Brancheorganisaties willen het goed regelen voor het gemiddelde lid. Logisch uiteraard. Maar de vraag is of ze daarmee een gesprekspartner kunnen zijn voor de overheid die staat voor een opgave waarvoor een radicale transitie van de sector nodig is.
Klimaatwetgeving moet schuren met gevestigde belangen, zoals we dat de afgelopen jaren ook hebben gezien bij de aangescherpte energieregulering. Dat is opmerkelijk genoeg niet het geval met de MPG/MKI en de onderliggende bouwnormen. De toeleverende industrie dweept zelfs met de EN-15804, wanneer biobased als alternatief ter sprake komt. Ze verwijzen naar de onafhankelijkheid van commissies, de deskundige voorzitter en de democratische consensus binnen zowel Europese als nationale commissies die ze zelf bevolken. Dat zou iedere politicus en ambtenaar minimaal wantrouwig moeten maken.
Hoe lossen we dit op?
Meer aandacht voor CO2-emissies creëert automatisch meer behoefte aan de circulariteit van het hier en nu. Dat betekent een flinke accentverschuiving binnen de programma’s van de circulaire bouweconomie, waarbij uiteraard de impact van andere milieu-indicatoren in module A van de LCA-methodiek zeker niet aan de kant geschoven moet worden (vraag je ook af of je een indicator als toxiciteit überhaupt wilt verwateren in een blend van 19 indicatoren). Dus, ga het tempo van Urban Mining initiatieven versterken en inzetten op materialen met een zeer lage CO2-uitstoot bij productie. Je creëert lucht voor traditionele materialen door de inzet van biobased materialen, die CO2-negatief zijn. Materialen die CO2 uit de lucht halen en opslaan als koolstof in biomassa. De mogelijkheden op dat front zijn eindeloos en bieden ook nieuwe perspectieven voor de agrarische sector. Feitelijk zou je kunnen stellen dat meestribbelaars juist veel baat hebben bij de toepassing van biobased materialen. Zonder die negatieve koolstofopslag zijn de doelen immers een utopie.
Er is uiteraard ook nog een prijsissue, maar de praktijk van nu laat zien dat met schaal de alternatieven niet duurder hoeven te zijn. Zeker niet wanneer de oogluikende industrialisatie in de bouwsector deze principes vanaf het begin incorporeert in de ontwikkeling van de lopende band. Dat fenomeen zal ongetwijfeld gecombineerd worden met de verkoop van emissierechten door boeren en fabrikanten (regel dat in één keer goed voor de boeren) die bouwgewassen telen, waardoor biobased bouwen de reddingsboei wordt voor zowel de agrarische sector als de fossiele industrie. Ook het toekennen van SDE++ gelden voor startinvesteringen, welke nu zijn gereserveerd voor CCS-projecten (opslag van CO2 in de diepe ondergrond) is iets wat bijdraagt en de politiek morgen kan regelen.
''Feitelijk zou je kunnen stellen dat meestribbelaars juist veel baat hebben bij de toepassing van biobased materialen. Zonder die negatieve koolstofopslag zijn de doelen immers een utopie.''
De vraag die dan overblijft is: hoe creëren we schaal?
Laten we allereerst samen met de overheid een tool maken die het gewoon doet in tenders, aanbestedingen en wettelijke normen. Dat lukt toch ook bij energie (even los van de discussie hoe hoog de norm moet zijn)? De huidige structuur zal met de beste bedoelingen zijn bedacht, maar de governance is honderd procent markt. Brancheorganisaties die, zoals ik hierboven al heb uitgelegd, gewild of ongewild in een spagaat komen bij keuzes die de uitkomst van het instrument MPG/MKI beïnvloeden ten gunste van hun eigen branche. Dat moet je niet willen. De EPG kent gelijkwaardigheidsverklaringen die opgesteld worden door een onafhankelijk instituut. De LCA’s zijn net zoiets. Ook die kun je laten maken door onafhankelijke instituten als Kiwa (og) met een certificaat.
De MPG is een set met rekenregels vergelijkbaar met de NTA8800. Van die set rekenregels maken commerciële partijen software, waar jouw gelijkwaardigheidsverklaring niet in kan ontbreken. Wanneer fabrikanten terechtkomen in een keuzemenu, leveren ze heel snel die data aan en maken ze zich echt niet afhankelijk van wat in de MPG categorie 3 data wordt genoemd. Uiteraard is de rekenmethodiek net als bij de NTA8800 in handen van de overheid. Nu kunnen we meters maken. Zeker als er een CO2-plafond wordt ingebouwd op de combinatie van EPG en MPG. Daarmee ontstaat een enorme stimulans voor biobased bouwen en krijgt de high carbon emission industry een paar jaar respijt voor omschakeling naar low carbon emissions.
Maar dit gaat natuurlijk niet gebeuren... of toch wel?
De vraag is wie de tegenmacht is van de meestribbelaars. Daarvoor is een nieuwe vorm van belangenbehartiging nodig. Een club die niet de individuele belangen van leden behartigt, maar die bezig is met het creëren van (markt)condities waarmee maatschappelijke doelen worden gehaald. De overheid hoeft namelijk niet altijd te horen wat er allemaal niet kan, maar moet vaker horen wat er wel kan.
Het mooie van zo’n type belangenbehartiger is dat die geen branche vertegenwoordigt, maar een doorsnede is van de hele bouwsector. De ondertekenaars van het manifest Een eerlijk speelveld voor een duurzamer Nederland zijn daar een mooi voorbeeld van. Ze kan ook nooit iets fout doen voor een achterblijver, want die kijkt wel uit om zich aan te sluiten bij een doel waaraan hij weinig kan of wil bijdragen. Noem het een alliantie, een vereniging van gelijkgezinden of een groep koplopende dwarsdenkers. Feit is dat er een sterkte behoefte is aan een club die de weg bereidt en de noodzaak tot meestribbelen reduceert naar nul. Dat betekent dus dat die partij ook meehelpt om de business van de meestribbelaars te verduurzamen en niet eenzijdig focust op alleen biobased bouwen of Urban Mining.